HET PARK VAN ENGHUIZEN, HUMMELO
Brochure Open Monumentendag Bronckhorst 2012
Tekst: Catharina L. van Groningen
Toen Hendrik Jacob Carel Johan van Heeckeren Enghuizen in 1822 kocht van zijn vader Evert Frederik zette hij vaart achter de vernieuwingen van het landgoed. Het oude huis, nog geen tachtig jaar oud maakte plaats voor een imposant neoklassiek huis met een zuilenportico aan noord- en zuidzijde. Bij het nieuwgebouwde huis werd een nieuwe parkaanleg ontworpen. Als tuinarchitect werd de Utrechtse Hendrik van Lunteren in de arm genomen. Kenmerkend voor zijn werk – hij ontwierp ook het park van Beverweerd, een ander bezit van H.J.C.J. van Heeckeren – is, dat hij voor zijn ontwerpen gebruik maakte van de bestaande situatie. Verbrokkelde percelen smeedde hij samen tot een eenheid door middel van lange rondwandelingen en zichten waarbinnen bestaande elementen als wei- en bouwlanden werden opgenomen.
Zijn belangrijkste ingreep was het vergraven van de Hummelose beek en de geometrische vijver bij het Jagershuis tot een grote, slingerende vijver die als een beek in het zuidwesten begint, zich verbreedt voor het (nieuwe) huis en met twee aftakkingen, waarvan een langs het Jagershuis in noordelijke richting in het park verdwijnt. Van
Lunteren handhaafde de achttiende-eeuwse zichtlaan, de Moslaan, maar langs het water achter het Jagershuis kwam een wandeling met kronkelende paden.
De fraaie vijver bij het Jagershuis Het Jagershuis met een van de gerestaureerde bruggen In de weide ten noorden van het Tuinhuis, de Steenpas, bleef de lange meidoornhaag gespaard, de bosrand kreeg een golvend beloop en een gevarieerde beplanting. Aan de zuidkant vormde Van Lunteren het open enkenlandschap met lange zichten, gebogen wegen en boomgroepen. Om het zicht op het nieuwe huis, dat op een heuvel was gebouwd, zo open mogelijk te houden, kregen de wegen geen laanbeplanting.
De meest opvallende vernieuwing en toevoeging aan het landschap is de aanleg van de grote gebogen laan die vanaf de westkant richting Enghuizen voerde (Kipstraat/Kasteellaan) en met een grote bocht achterlangs het huis in zuidelijke richting naar het dorp liep. De beide toegangen tot het landgoed werden met witte palen gemarkeerd. De weilanden aan noord- en zuidzijde werden met hardstenen palen met houten latten afgeperkt. Opvallend is de omvang van de aanleg en de grote hoeveelheid, zeventien! fraaie smeedijzeren bruggen in het park. Bij het Jagershuis liggen er drie. Twee ervan zijn vrij recent gerestaureerd. Een identieke brug als de hangbrug bij het Jagershuis ligt in het park van Sonsbeek, ook Van Heeckerenbezit. Op de Ulenpas bevindt zich eveneens een brug die gelijk is aan een van de Enghuizense bruggen.
Het hele ontwerp van Hendrik van Lunteren is, zij het in verwaarloosde staat, nog steeds goed herkenbaar. Daarmee is Enghuizen een van de gaafst bewaarde en zeker het grootste ontwerp van deze kundige landschapsarchitect.
De lanen op Enghuizen liggen veelal verhoogd in het landschap en zijn beplant met beuken en eiken. De lanen zijn belangrijk voor vlinders en vleermuizen om zich te oriënteren en verplaatsen. Daarnaast heeft Enghuizen verschillende oude bomen. De aanwezigheid van oude monumentale bomen op Enghuizen zijn van grote waarde voor holenbroeders als spechten en de boomkruiper. Ook vleermuizen en zoogdieren als eekhoorn en boommarter maken gebruik van deze holen.
De parkbossen bestaan overwegend uit eik en beuk. In het noordelijk gelegen deel zijn er naaldbossen en populierenbossen. De parkbossen op Enghuizen staan op voedselrijke grond waardoor gevarieerde plantensoorten kunnen voorkomen. Deze parkbossen bestaan uit diverse boomsoorten waaronder eik, beuk, linde, kastanje en populier gecombineerd met groepen naaldbomen.
Langs de sloten en beken op Enghuizen staan veelal knotwilgen. In het noordelijk gelegen deel van Enghuizen komen singels met elzenhakhout voor.
Bron: Rijksmonumentenregister
Omschrijving onderdeel 2
HISTORISCHE PARK- EN TUINAANLEG. Het historische park van Enghuizen bestaat uit verschillende componenten. Ten eerste zijn daar de restanten van de laat 17de-eeuwse aanleg als de lange, van noord naar zuid lopende as waar zowel het 17de-eeuwse als het 19de-eeuwse huis op lagen; het rechthoekige moestuinterrein ten westen van de grote vijver en de trapeziumvormige grote wei ten noorden daarvan. Ten tweede de na de jaren dertig van de 19de eeuw tot stand gekomen wandelbossen met gebogen lanen met begeleidende beplanting van beuken of eiken, die doorsneden worden door slingerpaden als rondwandeling rondom de grote wei, alsmede tussen de 19de-eeuwse kasteelplaats en de rentmeesterswoning cum annexis. Door de hele plaats loopt de Kleine Beek met aftakkingen die zich tot grote en kleine vijvers verbreden en tot sloten weer versmallen en de lanen en paden kruisen via ijzeren of gemetselde bruggetjes (zie hiervoor onderdeel 9). De wandelbossen worden afgewisseld met open wei- en bouwlanden. Ten derde de bouw- en weilanden aan de buitenzijde van de wandelbossen, beplant met solitairen en clumps (boomgroepen), die een wezenlijk onderdeel van het historische park uitmaken als bewust gecreëerde uitzichten vanaf de omlopende lanen.
Het park bevat de volgende elementen van historisch belang, waarvan de opsomming in het noorden begint:
– Het tracé van de 17de-eeuwse laan die begint aan de Broekstraat en (met onderbrekingen) eindigt bij de Spalderkampseweg, met een onderbreking ter hoogte van de grote vijver en het voormalige kasteelterrein: de Kasteellaan die na de Zoezebrugge verder gaat als Moslaan. Daar waar zij het wandelbos binnengaat, is zij aan weerszijden met beuken beplant.
– Een door de weilanden lopende dwarse laan met waterlopen aan weerszijden, die ter hoogte van de 17de-eeuwse as een U-vormige uitstulping heeft (de Vierkante Vievers). Aan de westkant buigt de laan af naar het zuiden, waar zij zich verenigt met het lanenpatroon van het noordelijke wandelbos. Aan de oostkant loopt zij aan op de Broekstraat.
– De (in oorsprong trapeziumvormige) grote wei (de Steenpas). In het midden van de wei loopt van noord naar zuid een meidoornhaag. De contouren van de wei zijn afgerond door de plaatsing van vooruit- en terugspringende boomgroepen. De wei is afgeperkt met 19de-eeuwse natuurstenen palen (zie hiervoor onderdeel 10).
– Het rechthoekige, aan drie zijden ommuurde terrein van moestuin en oranjerie (zie hiervoor onderdeel 3) ten zuiden van de grote wei.
– Het wandelbos met gebogen lanen, slingerpaden en ijzeren en gemetselde bruggetjes (zie hiervoor onderdeel 9) rondom de grote wei.
– De grote vijver met eiland waarop tuinpaviljoen (zie hiervoor onderdeel 4).
– De open ruimte tussen de wandelbossen ten oosten van de grote wei en ten noordoosten van het voormalige kasteelterrein.
– Het oorspronkelijk open terrein ten zuiden van de grote vijver met de ruïne van het 19de-eeuwse kasteel (zie hiervoor onderdeel 1), gebogen lanen en bewust geplaatste boomgroepen (clumps).
– Het wandelbos met gebogen lanen, slingerpaden en ijzeren en gemetselde bruggetjes (zie hiervoor onderdeel 9) ten zuidoosten van het voormalige kasteelterrein.
– De gebogen oprijlaan, aan het begin en het eind gemarkeerd door witte palen (zie hiervoor onderdeel 10) vanaf de Spalderkampseweg, langs de resten van het voormalige kasteel (zie hiervoor onderdeel 1), langs het koetshuis naar de N 314.
– De driehoekige open ruimte ten zuiden van de Spalderkampseweg tot aan de N 314 met een clump van eiken.
– De waterpartij met eilandjes tussen het zuidoostelijke wandelbos en het complex rentmeesterswoningen/paardenstal (zie hiervoor onderdelen 6 en 7), de paardenkolk genaamd.
Waardering
De HISTORISCHE PARK- EN TUINAANLEG is van algemeen belang:
– wegens de aanwezigheid van 17de-eeuwse formele elementen in de aanleg die in het landschapspark zijn opgenomen;
– als een fraai voorbeeld van een landschappelijke aanleg uit het begin van de 19de eeuw in samenhang met het uit dezelfde tijd stammende hoofdgebouw (thans ruïne);
– als voorbeeld van het oeuvre van Hendrik van Lunteren;
– wegens de deels bewaard gebleven oorspronkelijke beplanting;
– wegens de karakteristiek afwisseling van open en gesloten ruimtes;
– wegens de bewuste plaatsing van solitairen en clumps (boomgroepen) in vista’s vanaf het hoofdgebouw en vanuit de rondlopende lanen;
– wegens het karakteristieke paden- en bekenpatroon;
– wegens de visueel-ruimtelijke context waarin de gebouwen een bewuste plaats hebben gekregen.